De arts ziet zelden de persoon tijdens een aanval. Om te kunnen vaststellen of het om epilepsie gaat of welk aanvalstype de persoon heeft, heeft de hij enkele hulpmiddelen:
- De beschrijving van hetgeen gebeurd is door een getuige, daar bij de persoon het bewustzijn meestal gestoord was bij de aanval: tijdstip en duur van de aanval, verschijnselen eventueel voor, tijdens en na de aanval, soms uitlokkende factoren en de voorgeschiedenis van de persoon (anamnese).
- Daarnaast zullen een reeks laboratoriumonderzoeken volgen zoals bloedonderzoek, urinetest... om na te gaan of het eventueel gaat om bv. een afwijking in de stofwisseling of een vergiftiging...
- Een EEG-onderzoek : waarbij men pijnloos de elektrische activiteit (spanningsverschillen) van de hersenen (hersenschors) meet en registreert. Dit gebeurt door op welbepaalde punten op het hoofd draden te kleven die naar een versterker leiden. De impulsen worden versterkt en weergegeven in een aantal golflijnen waaruit de specialist kan opmaken of deze registratie epileptische kenmerken bevat. Maar het EEG is niet onfeilbaar. Als het geen kenmerkende afwijkingen bevat, kan iemand toch epilepsie hebben, omdat er op het moment van de registratie geen epileptische activiteit aanwezig is of deze gebeuren in andere delen (bv. dieper) van de hersenen. Het EEG kan soms ook kenmerkende epilepsieafwijkingen vertonen zonder dat de persoon klachten of verschijnselen heeft als aanvallen. Het kan dus toevallig zijn dat die persoon een aanleg voor epilepsie heeft zonder echt epilepsie te hebben. Het EEG is een aanvulling of bevestiging van een nauwkeurige observatie.
- In gespecialiseerde centra kan men tegenwoordig aan langdurige registratie doen gekoppeld aan videoapparatuur (videomonitoring).
- In sommige gevallen zal - vooral als het EEG en de anamnese daartoe aanleiding geven - ook een röntgenonderzoek van de hersenen worden uitgevoerd, meestal een CT-SCAN (computertomografie) waarbij als het ware afbeeldingen worden gemaakt van kleine plakjes van de hersenen. De NMR-of MRI-SCAN (nucleaire magnetische resonantie) neemt beelden van de hersenen zonder dat er röntgenstralen bij te pas komen maar waarbij men met behulp van sterke magneten de hersenstructuren kan zichtbaar maken.
De PET-SCAN (positron emissie tomografie) geeft een beeld van het energieverbruik van de hersenen, en zo kan men epileptische haarden detecteren.